Een robot liep over het algemeen niet tegen dezelfde problemen aan als een mens. Een mens had waarschijnlijk lang moeten zoeken naar de smalle voordeur van het pand in het oude stadscentrum waarachter Isaacs patiënt zich bevond. Isaac had daarentegen elke vierkante centimeter van zijn toegewezen regio in zijn systeem geprent, inclusief een kaart met daarop zijn huidige actieve patiënten (voor zover hij zijn patiënten actief kon noemen). Voor een mens zou het tevens onverstandig zijn om zonder regenkleding in de kille winterregen buiten te lopen, tenminste, zolang ze geen risico wilden lopen om ziek te worden. Isaac hoefde na binnenkomst slechts zijn speakers aan te zetten, en zo het water uit zijn systeem te schudden.
De hal van de op-een-na-hoogste verdieping was klein. Er stond een varen tegen de doodlopende muur, met een raam erboven dat uitkeek op de straat. Er was maar één deur, aan de rechterkant. Binnen klonk een boel herrie. Ondanks dat hij een sleutel had, koos Isaac, uit beleefdheid, voor de deurbel.
‘Fien – wat is er aan de hand?’ vroeg hij toen er open werd gedaan.
Patiënt D818 was, in Isaacs ervaring, anders dan zijn andere patiënten. Voor zover hij dat zeker kon weten, tenminste. Alle medische dossiers in zijn systeem waren verstopt achter een firewall. Hij kon er zelf niet bij, tenzij de patiëntspecifieke preset geactiveerd was of hij de bijbehorende patiënt in zijn directe omgeving als aanwezig registreerde.
Toch waren er dingen die de meeste van zijn patiënten gemeen hadden, en Isaacs programmering was daar ook op afgestemd. Zo had hij veel meer kennis van cartoons van zeventig jaar geleden dan van die van twintig jaar geleden. Voor patiënt D818, beter bekend als Fien, moest Isaac een complexer deductieprogramma inzetten. Isaac werd echter nog voordat hij de software kon opstarten, ruw het appartement ingetrokken. Fien, die onder haar arm een rammelende kartonnen doos geklemd had, keek hem indringend aan.
‘Isaac! Alles moet weg!’
Een van de dingen die Fien onderscheidde van Isaacs andere patiënten was haar woning. Meestal wanneer Isaac iemands woning betrad was alles brandschoon, stond alles netjes op een eigen plek en verontschuldigde de bewoner zich alsnog voor de rommel. In sommige gevallen was de vloer juist bezaaid met spullen en, in serieuze gevallen, uitwerpselen. Fien zat hier tussenin, met een woning die chaotisch was, maar waar alles duidelijk een eigen plek had.
Hij had het appartement nog nooit zo overhoop zien liggen als nu. Zijn programmering landde op de meest recente zin die Fien had uitgesproken. ‘Alles moet weg?’
Fien beschreef haar wens als ‘kamperen in mijn eigen huis’. Isaacs systeem probeerde ondertussen haar definitie van ‘alles’ vast te stellen op basis van haar gedrag. Hij vroeg zich af hoe Fien keuzes maakte. Er waren basisbehoeften waar nog aan voldaan moest worden. Dat erkende ze ook, maar ze hield zich er niet altijd aan. Als iets noodzakelijks een bonte opdruk had, dan wilde ze het wegdoen. Dingen met effen kleuren die misschien niet strikt noodzakelijk waren, hadden daarentegen de kans dat ze achter mochten blijven.
Er moest veel werk worden verzet. De kamer stond vol met stapels boeken, kleine objecten die op rommelmarkten gekocht of op straat gevonden waren, tafels met stapels werkplannen en papier, tablets, schermen en soms een verdwaalde koffiemok. Van alles mocht maar een fractie overblijven.
De regel die hij had afgeleid uit haar gedrag de afgelopen uren leek de lading ook niet volledig te dekken. Zo bewaarde ze een felgekleurd beeldje van een Afrikaanse olifant, maar werd de witte Stratocaster waar Isaac haar een paar keer op had zien spelen zonder pardon buiten de deur gezet. Toen hij ernaar vroeg, kon ze geen helder antwoord geven. Als het haar ging om waarde, waarom deed ze dit dan?
Toen zijn werkgeheugen te vol zat, sloot zijn systeem deze gedachtegang af. Isaac keek naar het object dat hij op dat moment in zijn handen had. Het was een beige lama. Een knuffellama. Of was het een alpaca? De stilering en het gebrek aan details maakten classificatie moeilijk. De kleur en de functie van het object zorgden ervoor dat Isaac moeilijk kon bepalen op welke stapel het moest belanden. Isaac hield de alpaca met twee uitgestrekte armen voor zich uit. Of was het toch een lama?
‘Dat is Patrick,’ zei Fien.
Isaac zocht in zijn database. ‘[voornaam] – Patrick is een jongensvoornaam die afstamt van het Latijnse patricus, wat patriciër, iemand van adel, betekent.’ Een adellijke lama, dus. Adellijke alpaca.
‘Wie is Patrick?’ vroeg hij.
Fien haalde haar schouders op. ‘Ik heb hem ooit gekregen. Diegene heeft hem Patrick genoemd.’ Het beest was grondig geknuffeld, maar niet tot in de onherkenbaarheid.
‘Je mag hem wel hebben, als je wil. Dan gaat hij tenminste naar een volgende persoon.’
Isaac draaide Patrick om, en keek hem aan in zijn plastic kraalogen. De kop stond een beetje scheef en het wit op de snuit was op sommige plekken verkleurd. Hij klemde Patrick onder zijn arm, zoals hij mensen vaker had zien doen, erop lettend dat er geen pluisjes vast kwamen te zitten in zijn gewrichten.
‘Zo.’
Fien wreef haar handen over haar oude spijkerbroek. Ze hadden haar appartement bijna helemaal leeggeruimd. Isaac wist nog steeds niet waarom het zoveel haast had gehad, maar hij was opgelucht dat Fien niet meer onder druk stond. Nu stond hij naast haar op de stoep, nog steeds met een Patrick onder zijn arm geklemd. Het was gestopt met regenen.
Fien draaide zich om met een glimlach, licht gespannen, maar ook alsof er een grote last van haar schouders was gevallen.
‘Het grofvuil komt overmorgen langs, dan is het eindelijk weg.’
De zon was aan het ondergaan.
‘Fien, moet je niet naar binnen?’
‘Zo meteen. Nog niet. Ik ga hier nog even op de stoep zitten. Tenzij jij nog iets wil doen?’
Isaac hoefde niets. Hij hoefde nooit iets, tot de grote frustratie van Fien. Toch had hij Patrick. Een alpaca-lama. Lamalpaca. Van Fien.
Isaac klemde hem steviger onder zijn arm, zodat hij hem niet kwijt kon raken.
Een luide bonk haalde Isaac uit zijn oplaadstand. Hij keek naar Fien, maar die lag nog in bed. Buiten regende het pijpenstelen. De winter gaf zich niet zomaar gewonnen, en bracht een storm met zich mee waar Isaacs systeem normaal gesproken alleen in de zomer, na lange hittegolven, voor waarschuwde. De hoge luchtvochtigheid en het verschil in de temperatuur binnen en buiten het appartement liet Isaacs ventilatiesysteem overuren draaien.
Isaac draaide met zijn ledematen, om de gel in zijn gewrichten op te warmen, en stapte zijn oplaadstation af. De afgelopen paar dagen waren lastig geweest. Fien had, ondanks Isaacs preventieve maatregelen, toch ergens iets opgelopen. Isaac had haar zoveel mogelijk in bed gehouden. De storm, die sinds 09:07 ‘s ochtends al woedde, had dat in zekere zin makkelijker gemaakt. Fien wilde in ieder geval niet naar buiten.
Isaac scande de rest van het appartement of er ergens iets was omgevallen. Hij merkte niets vreemds, maar had het geluid toch echt aan zijn rechterzijde geregistreerd.
Toen hij de voordeur opende, zag hij de omgevallen varen. Het raam erachter was gebroken, en de regen en de aarde uit de plantenbak vormden een modderpoel op de tegelvloer. Hoe het raam was gebroken, wist Isaac niet. Toen hij eerder die dag naar beneden was gegaan was alles, ondanks de storm, nog normaal geweest.
De modderpoel in de gang groeide gestaag, en was inmiddels zo groot dat Fiens drempel het vocht opzoog. Isaac snelde terug de keuken in en trok gauw een rol vuilniszakken, ducttape, keukenpapier en een trekker tevoorschijn. Toen het raam afgeplakt was en hij bezig was met het opruimen van het water, vroeg hij zich iets af. Hoezo had Fien hier nog niets van gemerkt?
Fien was een lichte slaper, wist Isaac. Bij het minste of geringste lag ze klaarwakker, ook als ze volledig uitgeput was. Wanneer Isaac ‘s ochtends opstartte, deed hij dat op de stille stand. Toch had hij haar nog niet gehoord, ook niet na de luide klap van de varen. Wellicht dat Fien wakker was geworden, maar inmiddels weer sliep. Het was niet onmogelijk.
Isaac scande de diagnostiekchip. Er was nog steeds sprake van een verhoogde infectiewaarde in haar bloed, zoals de afgelopen dagen het geval was geweest. Hij liet het trekkertje en het keukenpapier liggen, en liep het appartement weer in, naar Fiens bed. Ze lag roerloos op haar rug. Isaac nam plaats op de rand van het bed. Zijn alarmbellen gingen rinkelen toen ze daar niet wakker van werd. Hij greep haar pols en voelde een hartslag die eerder die dag nog regulier was geweest, maar nu een alarmerend snel, onregelmatig ritme sloeg.
Hij besefte pas dat zijn systeem de alarmcentrale had gebeld toen de meldkamer hem herhaaldelijk vroeg wat ze voor hem konden doen. Isaacs systeem liet hem in de steek. Het enige dat hij kon uiten was: ‘Er is iets mis met Fiens hart. Ze wordt maar niet wakker.’
Isaac keek om zich heen. Fiens appartement had geen werkende knop om de voordeur beneden mee te openen. Hij zou de trap af moeten.
Zijn hyperalerte stand gierde erop los. Nadat hij Fien zorgvuldig in een zo stabiel mogelijke positie had gelegd, snelde hij de trap af. Het was pikkedonker in het trappenhuis. Buiten ging de wind, die de regen zo hard mogelijk tegen het pand smeet, tekeer. Het beton onder zijn voeten stond in de vrieskou in sterk contrast met zijn beengewrichten, die gestaag aan het oververhitten waren. Beneden trok Isaac de deur nog net niet uit de scharnieren. Het water dat naar binnen waaide triggerde een opruimtaak, die Isaac panisch opzijzette. Zijn benen sisten toen hij de trap weer oprende.
Boven legde hij zijn vingers op de halsslagader van Fien. Er was niks veranderd. Isaac hoorde voetstappen op de trap, en was er niet op voorbereid dat hij ruw opzij geschoven zou worden door het ambulancepersoneel.
Een van hen had zijn bovenarm vast. Het was een mens. ‘Geef me een verslag van de situatie tot nog toe.’ Isaacs systeem ratelde automatisch de meest recente informatie op de diagnostiekchip af. Nog voordat hij daar klaar mee was, keerde de ambulancemedewerker hem weer de rug toe. Toen Isaac probeerde te helpen, werd hij zonder pardon op zijn laadstation gedeponeerd. Volgens zijn systeem moest hij ook terugkeren naar zijn laadstation als de hulpdiensten ter plekke waren, maar Isaac wilde niet wachten in een hoekje.
Vastgekluisterd aan de oplaadmat keek hij toe hoe Fien uit het zicht verdween. De haast van de ambulancemedewerkers en de gillende sirene op straat waren, in zekere zin, een goed teken. Toch gierde zijn systeem er nog steeds op los. Isaac belandde met een bijna even harde klap als de varen op zijn toch al oververhitte kniegewrichten.
Hoezo had zijn systeem hem niet gewaarschuwd over Fiens toestand? Een van Isaacs belangrijkste taken, ook tijdens het opladen, was om Fien te beschermen. Voor externe factoren, én voor wat haar eigen lijf met haar deed. Daar was hij voor geprogrammeerd, dat zou geen probleem moeten zijn. Hij zou in dat soort situaties automatisch uit stand-by moeten komen.
Was het gebeurd terwijl hij in de hal aan het opruimen was? Dat zou betekenen dat ook zijn reguliere sensoren de noodsituatie gemist hadden. Dat was zo mogelijk nog erger.
De voordeur van het appartement stond nog steeds wagenwijd open. De kille lucht van buiten mengde met de warmte in het appartement, en de temperatuur van Isaacs processor schommelde van te koud naar te heet. Hij zat nog steeds trillend op zijn knieën. Zijn ventilatie sloeg op hol. De beklemming om zijn torso was sterker geworden, alsof iemand zijn huls had laten krimpen. Zijn hele systeem reageerde niet meer. Isaac kon geen vinger verroeren.
‘Ik begrijp het niet. Ik meende echt dat ik nog een paar maanden over had in ons contract. Het spijt me.’ Isaac was die ochtend wakker geworden met de notificatie dat hij zo snel mogelijk terug moest keren naar het ziekenhuis, en dat er een resetafspraak voor hem was gemaakt. Toen hij de oorzaak had onderzocht, bleek dat zijn contract ten einde was gekomen. Het was vreemd om zijn spullen in te moeten pakken. Fien keek toe vanaf de rand van het bed.
‘Je lijkt van slag,’ zei ze. Isaac wist niet zeker of dat mogelijk was. ‘Waarom verontschuldig je je? Ik ben degene die het contract heeft beëindigd.’
Op dat punt had Isaac Patrick bijna laten vallen. Hij had zich omgedraaid, en Fien recht aangekeken. Ze was kleiner geworden. Niet alleen doordat ze vermagerd was, maar ook door het absolute gebrek aan energie, dat de afgelopen dagen nog erger was geworden dan de maanden daarvoor. Haar schouders hingen lager, en ze zat veelal onderuitgezakt. Fien had hem ooit verteld dat ze bang was om zichzelf kwijt te raken.
‘Waarom moet ik weg?’ Isaacs stemkast trilde. Hij begreep het niet. Fien kon niet meer zonder zorgrobot, dat wist ze zelf toch ook?
Fien had hem gewenkt, en op het bed geklopt, zoals ze vaker deed wanneer ze wilde dat hij naast haar kwam zitten. Hij liep naar het bed.
Was dit omdat hij problemen had met opladen, of omdat hij niet goed genoeg had gehandeld toen Fien hem het hardst nodig had? Het tweede kon Fien onmogelijk weten, en het eerste leek Isaac niet significant genoeg voor iemand als Fien om een contract over te beëindigen. Toch waren het de enige logische opties die Isaac kon bedenken.
Hij wist niet of een patiënt ooit eerder een contract had beëindigd. Hij kon het zich niet herinneren. ‘Isaac, je hebt niets misdaan,’ zei Fien. ‘Juist niet. Ik wil gewoon niet dat je me zo zal herinneren. Je hebt eigenlijk al meer gezien dan ik wilde, sinds je de ambulance moest bellen.’
Isaac wilde haar eraan helpen herinneren dat dat allemaal verwijderd zou worden. Van de meeste van zijn patiënten wist hij niet hoe ze dood waren gegaan, tenzij het op een onverwachtse of traumatische manier was geëindigd. Als Isaac bleef, kon hij er tenminste zekerder van zijn dat dat niet bij Fien zou gebeuren.
‘En bovenal wil ik niet dat míjn laatste herinnering is dat jij paniekerig iets probeert te doen aan mijn situatie,’ ging Fien verder. ‘Begrijp je?’
Isaac wist niet of hij het begreep. Hij dacht aan de dingen die overbleven na een reset, en trachtte te voorspellen wat er over zou blijven van Fien. De Vitra, waarschijnlijk. Logischerwijs, een gedeelte van Fiens ziekenhuisbezoek.
Alle herinneringen probeerden Isaacs werkgeheugen binnen te dringen. Hij kon het niet bevatten. Er zou veel te weinig overblijven. Hij wilde zijn stukken van Fien niet wegdoen. Toch kon hij er in zijn programma geen weg omheen vinden. Het voelde fout toen zijn systeem hem forceerde om toe te zeggen met een gefluisterde: ‘Oké.’
Isaac stond op en legde zijn sleutel op het bureau. Hij tilde zijn station en krat met spullen naar de galerij, en zette ze neer. Isaac stond met Patrick onder zijn arm in de deuropening. Fien was inmiddels opgestaan, en naar de deur toe geschuifeld. Toen ze bij hem was, gaf ze hem een knuffel. Isaac knuffelde haar voorzichtig terug.
‘Het spijt me. Ik ben degene die het moet zeggen,’ zei Fien. Ze liet hem los en keek hem aan. Ze glimlachte eventjes, haar ogen waren groot, hol en triest. Isaac wist niet wat hij moest zeggen.
‘Zorg je goed voor Patrick?’ vroeg Fien
uiteindelijk. ‘Die kun je onmogelijk vergeten, lijkt me.’ Isaac knikte. Fien deed de deur achter hem dicht. Hij raapte het krat en het oplaadstation weer op, en liep de trap af.
Beneden, op straat, bleef hij staan. Het regende, ondanks dat het bijna lente was.
Het was altijd spannend wanneer de voordeurbel ging. Niemand van ons gebruikte de voordeur. We kwamen altijd binnen door de achterdeur, via de achtertuin. Familie, vrienden en kennissen deden dat ook. Zomerse verjaardagen hadden hen lang geleden geleerd dat de leukste manier om ons huis binnen te komen en weer te verlaten via de achtertuin was. De voordeur werd alleen gebruikt tijdens spannende momenten.
De ruwe bekleding van de trap prikte door mijn sokken heen terwijl ik naar beneden liep. Door het matte glas in de voordeur kon ik nog niet zien wie er had aangebeld. Ik pakte de sleutel uit het laatje en draaide krakend het voordeurslot open. Er stond een vrouw voor de deur, die niet veel ouder kon zijn dan mijn vader. Ze keek me verwachtingsvol aan. Ik keek haar vragend aan.
‘Ik ben Miranda, ik had gereageerd op de Marktplaatsadvertentie?’
Oh ja.
‘Eh, welke advertentie?’
‘De douchestoel.’
‘Oh, ja, kom maar binnen. Je kan je jas hier ophangen.’
‘Wil je dat ik mijn schoenen ook uit doe?’
‘Als je dat zelf wil.’
Mijn telefoon lag nog boven. Ik kon niets anders doen dan ongemakkelijk door de hal kijken terwijl Miranda haar schoenen uitdeed. Er was niks vreemds te zien. De paraplubak zat nog steeds onder het stof, de plint rondom de voordeurmat was nog steeds kapot, de muur was nog steeds net niet dezelfde kleur als de trapleuning, en dezelfde jassen hingen aan de kapstok.
Wacht even.
Mijn vaders jas ontbrak, maar dat was niet wat opmerkelijk was. Het was de lichtblauwe regenjas, die mijn moeder bijna vijf jaar geleden bij de ANWB-winkel had gekocht toen we eigenlijk wandelschoenen voor mij gingen kopen, en die ze had gekocht omdat ze zich toch onmogelijk depressief kon voelen in een lichtblauwe regenjas, de jas die we een paar maanden geleden weg hadden gedaan, en die nu weer aan de kapstok hing. Maar het was niet precies dezelfde jas. Er lagen geen knoopjes in het trekkoord van de capuchon, en Miranda had de mouwen van haar jas omgeslagen.
In mijn hoofd zag ik de kassa van de ANWB-winkel, van vijf jaar geleden. Daarentegen was het nu Miranda, die mijn nieuwe wandelschoenen in haar ene hand had, de regenjas in de andere, en net af had gerekend. Als ik mijn best deed kon ik me redelijk inbeelden dat mijn moeder, als haar laatste jaren niet al het leven uit haar hadden gezogen, er nu ongeveer uit zou hebben gezien als zij.
Mijn moeder zou op dit punt aan me vragen of ik klaar was om te gaan, zoals altijd. In plaats daarvan vroeg Miranda: ‘Gaat alles goed?’
Ik stond weer in de hal van ons huis. Miranda keek me vragend aan, en ik keek terug.
‘Oh, eh, ja. Laten we – eh., de stoel staat boven, loop j – loopt u mee?’
Ik wachtte niet op een antwoord, en stond al bovenaan de trap toen Miranda de eerste treden op kwam. In de badkamer griste ik een paar kledingstukken van de vloer, en propte ze in de wasmand voordat ze gezien konden worden. De douchestoel was uit de douche gehaald, en schoongemaakt.
‘Hij staat hier.’
‘Ah!’
Miranda was inmiddels de trap opgeklommen. Het was koud in de badkamer. Ik deed het raam dicht, om iets te doen te hebben terwijl Miranda naar de stoel keek.
‘Mijn portemonnee zit beneden in mijn jaszak, daar zit het geld in.’
‘Eh, wilt u dat ik help met tillen?’
‘Oh, nee, het lukt wel hoor.’
Beneden griste Miranda in haar jas naar haar portemonnee. De douchestoel stond op de voordeurmat. In plaats van dat ik de vijftig euro die ze uitstak aannam, vroeg ik: ‘Wil je misschien koffie?’
Nu kwam de eerste test.
Miranda zat inmiddels aan tafel, met een kop dampende koffie. De koekjes schoven rond in de koektrommel terwijl ik deze openmaakte en naar haar uitstak. Miranda zou een koekje met een roze streepje pakken. Dat moest haar favoriet zijn.
Ze hing met haar hand boven de trommel. Toen pakte ze een klein, rond koekje, met een amandel in het midden.
Teleurgesteld trok ik de koektrommel naar mezelf toe om een chocoladekoekje te pakken, toen ik ontdekte dat niet alleen de chocoladekoekjes op waren, maar de koekjes met de roze streepjes ook. Sterker nog, waarschijnlijk waren de koekjes die nog in de trommel zaten vrij oud en slof. Ik keek vlug op de klok. Mijn vader moest maar snel thuiskomen.
Ik sloot de koektrommel, nam plaats tegenover Miranda aan de tafel in de bijkeuken, en keek zorgvuldig toe hoe ze een klein beetje melk in haar koffie goot.
‘…Wat een leuk huis hebben jullie hier.’
Hoe kon ze dat nou zeggen terwijl ze koffie dronk in de bijkeuken? Ze had nu in ieder geval de achterdeur gezien. Niet alleen zou zij het eerste zijn dat mijn vader zou zien als hij weer thuiskwam, maar misschien zou Miranda de volgende keer ook meteen door de achterdeur komen.
‘Eh, bedankt.’
Het was eigenlijk nog net te koud in de bijkeuken om er lekker te kunnen zitten.
‘Met wie woon je hier eigenlijk verder nog?’
Dit. Dit was het moment om mijn vader te pitchen. Het moest niet teveel klinken als een verkooppraatje, of als een datingprofiel. Misschien moest ik haar vertellen dat hij altijd won met Wii Tennis, maar altijd verloor met Mario Kart. Dat hij zo panisch conflict vermeed dat het me regelmatig verbaasde dat hij een teamleiderspositie had, maar dat ik hem tegelijkertijd ook nog nooit had gezien op zijn werk, ondanks dat hij zijn positie al bijna tien jaar had. Dat zijn kantoor vol stond met van die puzzels die lijken op standbeeldjes, maar dat hij ze bijna nooit meer uit elkaar haalde omdat hij niet zo goed was als zijn eigen vader in het ze weer in elkaar zetten. Dat hij het plannen van de begrafenis stilletjes van me weg had gehouden, en ik hem niet zag huilen of lachen, totdat we op het punt stonden om weg te rijden bij het crematorium, hij dacht dat ik niet keek, en ik in de zijspiegel van achteren zag hoe zijn schouders schokten terwijl hij tegen zijn zus, mijn tante, aan leunde.
‘Ik woon hier met mijn vader.’
Miranda slurpte voorzichtig van de koffie, waarvan we allebei wisten dat hij eigenlijk nog te heet was. Ze keek door het raam naar de vogelvoederbak, ondanks dat die al maanden leeg was, alhoewel zij dat ook niet kon weten. Ik wreef mijn voeten tegen elkaar onder de tafel.
‘…Hoe zijn jullie eigenlijk aan die stoel gekomen, als ik dat vragen mag?’
Bedoelde ze waar wij hem hadden gekocht? ‘Hij komt van een zorgwinkel, ergens in Deventer.’
‘Ik bedoel meer waar jullie hem voor nodig hadden.’
Oh ja, natuurlijk. Ze zou waarschijnlijk ook niet op zoek zijn naar een tweede douchestoel als ze er zonet eentje had gekocht.
Zou het haar afschrikken, als ik haar vertelde dat mijn moeder dood was? Zou ze dan nog wel durven? Ik kon natuurlijk niet zeggen dat ze het niet had mogen vragen, anders zou ze het ook onbeleefd vinden. Dan zou ze ook niet meer willen.
‘Hij was voor mijn moeder.’
Nu staarde ik naar de vogelvoederbak. Ze mocht niet teveel medelijden krijgen, anders werd ze net als alle anderen, en dat mocht niet gebeuren.
Ze stelde de vervolgvraag niet. In plaats daarvan stond ze op. De koffie had ze te snel opgedronken.
‘Ik moet maar weer eens gaan.’
Er dreef een wolk tussen de bijkeuken en de zon in en het werd koud. Uit beleefdheid tilde Miranda haar kopje op, en vroeg ze waar ze hem kon laten. Dat deed je niet als je je thuis voelde. Ik stond te snel op. Ik stootte tegen de tafel aan, eigenlijk per ongeluk, maar ik had nog makkelijk naar mijn mok kunnen grijpen om te voorkomen dat deze om zou vallen. Dat deed ik niet. Met een klap viel hij op tafel. De nog steeds te warme koffie kon wel veel sneller afkoelen op het tafelblad. De mok zelf was net hard genoeg gevallen dat er een bijna perfecte driehoek van de rand was afgebroken.
Miranda keek me met grote ogen aan. Ze was naar de deur van de keuken gevlucht. Ik zette met een warm gezicht het kopje weer overeind, en legde de scherf er voorzichtig in. Ze kon nog niet weggaan. Mijn vader zou nog lang niet thuiskomen. Ze moest hier blijven plakken, als een keukenmagneet.
Als ik wilde dat ze zou blijven moest ik de vraag niet stellen. Maar ze wilde nu toch al weg en het was tijd voor grof geschut. Als ze ook een douchestoel kocht, kon ze toch niet heel anders zijn dan wij?
‘’Waar gaat u de stoel voor gebruiken?’ Ik vroeg niet of ik het mocht vragen. Ze had het ook zomaar aan mij gevraagd.
Miranda werd niet boos. Het was alsof het idee van woede helemaal niet in haar opkwam. In plaats daarvan keek ze me aan, met een heldere, trotse, en toch sombere blik. Het had iets weg van hoe mijn moeder had gekeken toen ze me vertelde wat er met haar aan de hand was. Ik was boos geworden. Volgens mij had ik me nog nooit zo boos gedragen. Ik weet het niet zeker. De laatste paar jaar waren verwarrend geweest.
‘Hij is voor mijn zoon,’ zei Miranda.
In mijn hoofd stond ze weer in de ANWB-winkel. Ze trok de net gekochte regenjas aan.
‘Ben je klaar om te gaan?’ Miranda keek naar achteren. Ik kon me niet goed voorstellen hoe de jongen in de rolstoel eruitzag, maar hij hoorde onmiskenbaar bij haar. Het viel me op dat ze geen wandelschoenen had gekocht. Natuurlijk niet. Geduldig wachtte ze tot hij zichzelf over de voordeurdrempel had geduwd. Buiten greep ze de handvatten van de rolstoel, en samen liepen ze de straat uit, totdat ik ze niet meer kon zien.
Miranda moest maar weer eens gaan.
Eenmaal bij de voordeur overhandigde ik haar met uitgestrekte arm de lichtblauwe regenjas. Ze tilde de douchestoel op, klemde hem onder één arm, en liep zijwaarts de voordeur door. Ik kon het me niet meer inbeelden dat ze dat bij de achterdeur deed. Buiten zette ze de stoel niet neer om nog even te praten. Ik zei ook niets. De gebruikelijke “dankjewel”, “veel plezier ermee”, “tot ziens” waren allemaal niet toepasselijk. Dus we zwaaiden ongemakkelijk, als vreemdelingen, ik sloot voor de eerste en de laatste keer de deur achter Miranda, en ik liep de trap op. Boven keek ik op mijn telefoon hoe laat het was. Mijn vader zou nog lang niet thuiskomen.
‘…
DATA LADEN VOOR
…
RD - RAV1
…
EEN MOMENT GEDULD ALSTUBLIEFT
…’
‘Pip, moet je zien!’
‘Is het via Klunz wel gelukt?’
‘… ik denk het. Ik moet het alleen nog …’
‘OPSTART SUCCESVOL. GEFELICITEERD MET DE GEBOORTEDAG.
VOER NAAM APPARAAT IN:’
‘… een naam geven. Hoe gaan we het noemen?’
‘… Bea?’
‘Nee. Ze kan Bea niet vervangen.’
‘Hmm …’
Het hele pand van bloemenzaak de Tulpenluis in Klaphark gaat heen en weer. Het bordje waar “OPEN” op staat wiegt mee met de diepe bastonen die uit Ravi’s subwoofer komen. Het water en de verlepte bloemen in de roestige metalen emmers bewegen mee op de progressive vegetarian grindcore. De ramen schudden, en de houten wanden kraken door de wind. De muziek rammelt door de gebouwen in de straat, en over de zandvlakte waarop het dorp is gebouwd.
Ravi zelf danst niet mee. Ze zit op de toonbank, en doet haar best om ervoor te zorgen dat haar wielen niet nog meer sporen achterlaten. Wel knikt ze mee op de muziek.
De deur naar het achterkamertje zwaait open. Marnix staat in de opening, met beide handen over zijn oren.
‘RAVI, WAT BEN JE IN VREDESNAAM AAN HET DOEN!?’
‘Wacht even, Marnix! Ik kan je niet goed horen! Ik zet de muziek even wat zachter!’ Ravi zet de volumeschuif aan de zijkant van haar klankkast naar beneden. De muziek wordt draaglijk. ‘Wat zei je, Marnix?’
Marnix haalt zijn handen van zijn oren en zucht. ‘Ik vroeg wat je aan het doen bent. Ik kan mezelf niet horen denken zo.’
‘Ik dacht dat ik hiermee klanten kon lokken!’ zegt Ravi. ‘Niemand koopt hier ooit bloemen, maar misschien vinden ze muziek wel gezellig. De Stargaanse rap opera van gisteren deed niet echt iets, maar één bewijs is geen bewijs, dus ik dacht, ik probeer het nog een keer! Trouwens, Pip zei ook dat het de planten misschien beter laat groeien. Dan zijn ze straks niet meer allemaal bruin.’
Marnix wrijft zijn mensenhand over zijn gezicht. ‘Ik denk niet dat het gaat werken, Ravi. Daarnaast krijgen we ook helemaal niks klaar in de werkplaats zo.’
‘Oh. Maar als het niet lukt, kan ik je dan helpen?’
‘Je kan me helpen door de muziek uit te zetten.’
‘Oh. Oké! Sorry.’
‘Het is al goed, Ravi. Je doet heel belangrijk werk hier.’ Marnix gaat naast haar op de toonbank zitten. ‘Weet je waarom?’
‘Omdat de bloemen mooie afleiding zijn,’ herhaalt Ravi uit haar drive memory.
‘Precies. Maak je maar geen zorgen.’
‘Zijn we bijna klaar om Bea op te gaan halen?’
‘Bijna. Pip handelt zo de laatste dingen af.’
‘Marnix!’ Op dat moment klinkt Pips stem vanuit de achterkamer. ‘Waar heb je microschroevendraaier gelaten?’
Vlug staat hij weer op. ‘Ik moet echt verder.’
Wanneer Marnix de deur weer dicht heeft gedaan zet Ravi haar volumeschuif weer een beetje terug omhoog. Ze zet de radio op en begint door de kanalen te gaan.
‘… koop nu de nieuwste … de laatste hit van Au Revoir Ears bestormt de … zo’n twintig jaar passé is, kun je dat geloven? … het nieuwe cybersecurityprogramma van Automaton belooft gebruik … luister naar de golems van het Automaton Golemnetwerk! Zij zijn hier om jou te …’
Er staat een man voor de etalage. Ravi zwaait naar hem. Hij zwaait niet terug.
‘Ravi?’ Pip komt de deur van de achterkamer door. Ze heeft haar lasbril nog op. ‘Kun jij scannen of er op dit moment patrouille is?’
‘Aye, aye!’ Ravi tast in de leegte van de ruis. Ze speurt de frequenties af waarop de politieradio’s vaak zijn afgestemd. Wanneer ze niks vindt, knikt ze naar Pip. ‘Kust veilig, kapitein!’
‘Goed gewerkt, matroos!’ Pip legt haar hittebestendige handschoenen op de toonbank en zet de bril in haar haar. Ze knipoogt naar Ravi wanneer ze de deur door stapt en een gesprek aanknoopt met de onbekende man. Ravi vindt dat het meer lijkt op een norse staarwedstrijd. Uiteindelijk haalt Pip een metalen voorwerp tevoorschijn, dat glinstert in het zonlicht. De man grist het uit haar handen, en geeft haar een bekrabbeld stuk papier. Hij draait zich op en loopt weg.
‘Nou,’ zegt Pip wanneer ze weer binnen is, ‘dat was een gezellig figuur.’
‘Oh, fijn! Het is zo belangrijk om regelmatig sociaal gedrag te vertonen!’
‘… dat was niet helemaal wat ik bedoelde.’
‘Oh.’
Pip pakt haar handschoenen en veegt wat stof van Ravi’s klankkast. ‘Maar dat is niet erg! We hebben nu alles dat we nodig hebben.’
‘Roep je me voordat we vertrekken?’
‘Natuurlijk, Ravi.’ Pip glimlacht en geeft haar een vlugge knuffel. ‘Ik moet gauw verder.’ Ze wappert met het papiertje. ‘Ahoy, schobbejak!’
Pip verdwijnt door de deur naar de achterkamer. Ravi zet de radio weer aan.
‘… net iemand gebeld die beweert dat er zwart wordt gehandeld bij de Tulpenluis. We sturen …’
De ruis keert terug. Ravi zet de radio uit, en slaat wat ze net gehoord heeft op in haar geheugen. Waarom waren ze op de radio? Wie komt hier naartoe?
Ze zet haar vragen in de wachtrij wanneer de deur van de winkel opengaat. Een golem van donkerblauw chroom komt binnen. Hij heeft brede, hoekige schouders, vier ledematen en een zwarte, metalen politiepet met het logo van het Golemnetwerk erop. Zijn ogen geven licht, en het chroom glimt door het zonlicht dat via de stoffige etalageramen de winkel binnenstroomt.
‘- Goedendag.’
Ravi zwaait vrolijk en begint vast een aantal bloemen bij elkaar te rapen. ‘Hoi! Waar ben je naar op zoek? Als je een mooie bloem nodig hebt, de meest levende die ik heb zijn …’
De agent ziet de deur naar de achterkamer, en stapt erop af.
‘Wacht, was jij het net op de radio?’ Ravi laat een paar bloemen vallen. ‘Wat cool! Wat een kleine wereld! Wel jammer dat je net alle muziek hebt gemis …’
Dan komt de stalen linkerhand van Marnix de deur door. Voordat de politiegolem iets kan doen snelt hij op alle vijf mechanische vingers de vloer over, beklimt hij de golem tot hij op zijn schouder zit en steekt hij zijn wijsvinger in de aansluiting die net onder de pet zit.
‘Dit is een belediging voor het uitvoerend machtsorgaan, burger. Stop dit onmid -’ De politiegolem maakt een beweging om de vinger los te koppelen, maar valt dan roerloos op de grond. Een aantal houten planken breken en splinteren.
Dan komt de rest van Marnix de hoek om.
‘Kom, Klunz!’ De hand, die inmiddels begonnen was met stoute gebaren maken naar de agent, springt op en kruipt terug naar Marnix, die hem weer vastmaakt aan zijn onderarm. ‘Shit. Gelukkig is Klunz hierop voorbereid.’ Hij loopt op de agent af en tikt er tegenaan met zijn voet. ‘Ik dacht dat er geen patrouille was?’
Ook Pip komt de deuropening door. Ze heeft een grote hamer vast. ‘Er moet net zijn gebeld. Denk je eens eerlijk over te kunnen steken. Verrader. Waar moet ik slaan?’
Marnix wijst naar de golem.
‘Wacht!’ roept Ravi voordat Pip toe kan slaan. ‘Je mag hem niet kapot maken!’
‘En waarom niet?’
‘Hij heeft niks misdaan.’
‘En?’
‘… misschien kan hij ons helpen met Bea? Hij is een politieagent.’
Pip heft de hamer opnieuw.
‘Wacht,’ zegt Marnix, vlak voordat de hamer zijn doel raakt.
‘Wat nou weer?’
‘Misschien heeft Ravi wel gelijk.’ Hij kijkt Pip aan, en trekt zijn wenkbrauwen een beetje op.
Met tegenzin gooit Pip de hamer opzij. ‘Goed. Help je dan wel met slepen?’
‘Waarom hadden we ook alweer besloten om hem mee te nemen?’ vraagt Pip, terwijl ze tegen de golem duwt.
‘Omdat hij ons gaat helpen! Ik weet zeker dat hij dat kan! Waarom zou hij anders politieagent zijn?’ Ravi kan Marnix niet zien achter de golem, maar zijn stem klinkt alsof hij zware dingen aan het tillen is.
‘Ik denk niet dat dat is wat Pip bedoelt, Ravi.’
‘Misschien kun je de volgende keer een beetje begrip van het concept “sarcasme” inprogrammeren?’ Pip geeft ze de agent nog een flinke duw.
‘Probeer jij maar eens een bewustzijn – Au! Dat is mijn teen, Pip!’
‘Als je niet wil dat ik dit ding over je heen schuif, moet je harder trekken.’
Zodra de politieagent door de deuropening is gepropt, glipt Ravi ook naar de achterkamer. Haar helderheidsinstellingen passen zich langzaam aan. De ooit grijs gekleurde muren zijn bedekt met een verscheidenheid aan mysterieuze vlekken, bouwtekeningen van Ravi en Klunz, oude foto’s van Pip, Marnix en Bea, en bekrabbelde papiertjes die verbonden worden met rode woldraden. De deurtjes van de keukenkast boven het kleine keukenblok hangen zo mogelijk nog schever dan eerst. Naast de stretchers in de hoek ligt een fleecedeken met een patroon van robotjes erop. Ravi kan niet zien wat er op de tafels ligt, maar een aantal dingen zoemen en knipperen. Iets begint een muziekje te spelen zodra Marnix erlangs loopt en achter zijn monitor gaat zitten.
Pip klopt haar kleding af in de hoek. ‘Dus, zijn we bijna klaar voor vertrek?’
‘Ik moet eerst iets doen aan dat stuk schroot.’ Marnix wijst naar de golem. ‘Als we hem niet slopen kunnen we ook hem niet zomaar hier laten. Zodat hij veilig mee kan ga ik zijn GPS uitzetten. Ik verwijder eventuele schadelijke herinneringen die hij heeft opgeslagen de afgelopen paar uur.’
Ravi hoort het vlugge klikken van het plastic toetsenbord. Ze gaat zitten op de fleecedeken. Marnix’ gezicht wordt van voren blauw verlicht terwijl hij in opperste concentratie naar het scherm staart. Na een paar minuten staat hij op, maakt de wijsvinger van Klunz los en steekt deze in de port van de golem. Er begint een lampje te knipperen, waar hij naar kijkt totdat het weer uitgaat. Dan keert hij terug naar zijn computer, waar hij diezelfde vinger onderin het scherm steekt. Wanneer hij verder typt, minder snel deze keer, kijkt hij af en toe langs zijn monitor naar de agent. Dan klinkt er een stem door de kamer.
‘DATA LADEN VOOR
…
PLT – FL0
…
EEN MOMENT GEDULD ALSTUBLIEFT
…’
‘Kan het Golemnetwerk hun standaardmodellen niet een beetje een creatieve naam geven?’ zucht Marnix.
‘OPSTART SUCCESVOL. GEFELICITEERD MET DE GEBOORTEDAG.
VOER NAAM APPARAAT IN:’
‘Nou, zeg, jij krijgt ook nog eens wat je wil,’ zegt Pip. ‘Hoe gaan we deze ijzeren bonk noemen?’
Marnix rust zijn kin op zijn menselijke hand. ‘Ik weet het niet. Hoe zijn we ook alweer op Ravi gekomen?’
‘Het was het laatste deel van haar codenaam.’
‘Dat zou hier ook best kunnen. Het is maar een homp staal.’
‘En jij zeurt dat het Golemnetwerk niet creatief is met hun namen.’
‘Als jij een betere suggestie hebt, ga je gang. Ondertussen ga ik hier wachten tot dat ding zichzelf weer heeft opgestart. Het zweet staat me op de rug, ik ga niet nog eens met dat ding hijsen, laat staan het een camper in tillen.’
Pip zucht en loopt richting de achterdeur. ‘Wat heb je toch een bewonderenswaardige teamgeest, Marnix.’
‘Volgens mij wordt hij wakker!’
‘Ik snap dat je het graag wil, Ravi, maar dit is nu al de derde keer dat je dit zegt.’
‘Maar nu is het echt zo!’
Pip is buiten verder gegaan met het gereedmaken van de camper voor vertrek. Binnen doet Marnix een poging tot het inklappen van de stretchers. Ravi zit voor het hoofd van Flo te wachten. Haar systeemklok vertelt haar dat er slechts een paar minuten voorbij zijn gegaan, en toch heeft Ravi het misleidende gevoel dat ze al veel langer zit te wachten tot het backlight van zijn ogen weer aanspringt. Wanneer ze beginnen te knipperen en uiteindelijk aan blijven zwaait Ravi.
‘Hoi!’ Aandachtig wacht ze op een respons.
Zijn moederbord lijkt de informatie even te moeten verwerken voordat hij kan antwoorden. ‘… Goedendag.’
‘Waarom klinken alle robots van Automaton nog steeds alsof ze door een ventilator praten?’ mompelt de stem van Marnix in de hoek. Flo gaat rechtovereind zitten.
‘Hallo, -’ hij lijkt Marnix kort te analyseren, ‘– vader.’
Marnix kijkt op van de stretcher waarmee hij worstelt. ‘Oh, nee, nee, ik ben niet je vader.’
‘- Moeder?’
‘Nee, ik ben – Au!’
De stretcher klapt dicht, met Marnix’ vingers ertussen.
‘- Opgeslagen.’
Op dat moment komt Pip weer binnen. Flo draait zijn hoofd honderdtachtig graden om haar te kunnen zien.
‘Wow.’ Ze doet een stap terug. ‘Dat is … een beetje freaky.’
‘Goedendag. Mijn naam is -’ bezig met laden, ‘- Flo.’
‘Ja, eh,’ Pip schuifelt langzaam zijwaarts richting Marnix, ‘dat weet ik. Marnix, ben jij bijna klaar met die stretchers?’
‘Weet je wat,’ zegt hij, terwijl hij de stretchers een trap verkoopt en op zijn bloedende vinger zuigt, ‘die stretchers kunnen wat mij betreft echt de pot op. Laten we gaan. Ik wil hier geen seconde langer blijven, als het even kan.’
Pip rolt met haar ogen. Marnix grijpt de fleecedeken en loopt de deur uit.
‘Waarom zuigt hij op zijn – vinger?’ Flo kijkt Ravi vragend aan.
‘Oh, dat weet ik eigenlijk niet! Ik weet wel dat mensen zichzelf kunnen repareren. Misschien dat het daar iets mee te maken heeft. Maar hele jonge mensen zuigen ook op hun vingers. Ik weet eigenlijk helemaal niet hoeveel mensenjaren Marnix is.’
‘- Opgeslagen.’ De golem analyseert de kamer. ‘Waarom ligt er een – wijsvinger – op tafel?’
‘Is iedereen klaar om te gaan?’ vraagt Marnix. Hij verstelt de achteruitkijkspiegel, zodat Ravi hem aan kan kijken.
‘Dat kunnen we beter aan jou vragen,’ zegt Pip, die in de passagiersstoel zit. ‘Heb je al je vingers?’
Marnix start zwijgend de motor. Tegenover Ravi, aan de campertafel, zit Flo. Zodra de camper de garage verlaat doet het zonlicht zijn blauwe chroom fonkelen. Hij zit een beetje voorovergebogen om door het raam te kunnen kijken. Zijn knieën duwen de tafel omhoog.
Buiten schieten de stoffige, verlaten straten van Klaphark langs. Al snel worden de faciliteiten schaarser, tot ze alleen nog maar woestijnzand zien.
‘Waarschuwing;’ dicteert Flo, die rechtop is gaan zitten, ‘toegewezen gebied wordt verlaten. Functies buiten gebied eventueel niet geoptimaliseerd.’
‘Ja, ja.’ Pip wuift met haar hand. ‘Het is al goed zo.’
Flo kijkt weer naar buiten.
‘Is alles goed?’ Ravi kijkt hem vragend aan.
Flo houdt zijn hoofd schuin. ‘- Goed?’
‘Ja, goed. Je weet wel, in orde.’
‘Orde?’ Hij kijkt weer naar buiten. ‘– In orde.’
‘… Zeg Flo, heb je ooit lasers, aliens en eieren gespeeld?’
’s Avonds is de camper stilgezet op een redelijk hard stuk zand naast de weg. Pip ligt te slapen op het bed achterin. Flo zit op het dak, en Marnix zit achter zijn scherm te typen met de fleecedeken over zijn schouders geslagen.
‘Marnix?’ Ravi gaat naast hem zitten. ‘Kun je me zometeen het dak op helpen?’
‘Ja, hoor. Momentje.’
‘Wat ben je aan het doen?’
‘Ik ben aan het kijken hoe we Bea straks het beste op kunnen halen.’
‘Heb je er zin in om haar weer te zien? Of vind je het eng?’
Marnix stopt even met typen. ‘Ik vind het doodeng,’ zegt hij, ‘maar … uiteindelijk is het het allemaal waard.’
‘Ik kan niet wachten om haar te ontmoeten,’ zegt Ravi. ‘Jullie praten altijd zo veel over haar!’
Marnix zwijgt, en typt verder. Dan grijpt zijn mechanische hand zijn menselijke vast, en haalt deze van het toetsenbord af.
‘… ik denk dat Klunz’ batterij bijna leeg is. Ik moet hem maar even opladen, voordat hij alweer uitvalt in Pips schoenen en ze besmeurt met olie.’
‘Misschien moet je zelf ook eens gaan slapen,’ zegt Ravi. ‘Je energieniveau is laag.’
Marnix glimlacht en staat op. ‘Misschien heb je gelijk.’
Ravi kijkt naar boven, door het dakraampje, terwijl Klunz aan de stroom wordt gehangen. Marnix beklimt onbeholpen het bed boven de bestuurders- en passagiersstoel.
‘… ik weet niet wiens idee het was om de persoon met één arm bovenin te laten slapen.’
‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet, en de kleur is … rood!’
Flo kijkt verward uit het raam. Het woestijnlandschap is nog steeds onveranderd.
‘Alleen – zand.’ Hij houdt zijn hoofd schuin.
‘Ik heb toch niet gezegd dat het buiten moet zijn.’
Hij analyseert de rest van de camper. Uiteindelijk rust zijn blik op het lieveheersbeestje, dat over de tafel kruipt. Met verbazingwekkende tederheid wijst hij het aan met zijn grote, metalen vingers.
‘Ja! Je eerste punt!’
Flo’s blik volgt het beestje aandachtig. Hij blijft ernaar wijzen.
‘Is het – gevaar?’ vraagt hij uiteindelijk.
Ravi lacht. ‘Ze zijn niet gevaarlijk. Ze zijn juist heel lief.’
‘- Lief?’
‘Oh! Lief is … ehm, lief is als iets fijn en aangenaam is. Lief is goed.’
‘Goed – in orde?’
‘Precies!’
‘- Opgeslagen.’
Pip heeft de passagiersstoel omgedraaid en kijkt naar Flo. Ze heeft haar armen over elkaar heen geslagen. Wanneer ze ziet dat Ravi kijkt verschijnt er kort een glimlach op haar gezicht, die prompt weer verdwijnt wanneer ze haar stoel heeft teruggedraaid.
Die avond is Marnix in slaap gevallen achter zijn scherm. Ravi maakt Klunz voorzichtig los, en brengt hem naar zijn oplaadstation. Pip komt binnen. Ze legt een deken over Marnix neer, en trekt haar schoenen uit. Flo zit buiten, naast de camper. (Gisteren is er een deuk ontstaan in het dak, en nu is het bestempeld als “verboden terrein voor robots”.)
‘Ravi?’
Ze staat op het punt om naar buiten te gaan wanneer Pip haar naam noemt.
‘Ja?’
Pip gaat op de zijkant van het bed zitten. ‘Ik snap dat het heel fijn en leuk is om een andere robot hier te hebben, maar probeer niet te hard van stapel te lopen, oké?’
Ravi kijkt haar verward aan. ‘Hoe bedoel je?’
‘Jullie besteden bijna al jullie tijd samen …’
‘Dat doen jij en Marnix ook. En Marnix vindt het niet erg dat ik bij Flo ben.’
‘Dat is anders. Wij zijn broer en zus. En Marnix weet ook niet altijd wat goed is.’ Pip herneemt zich even. ‘Wat ik probeer te zeggen, Ravi, is dat je niet al te gehecht moet raken. We weten niet wat er nog allemaal gaat gebeuren … ik wil gewoon niet dat je jezelf pijn doet. Oké?’
‘… oké.’
‘Welterusten, Ravi.’
‘Slaap lekker!’
‘Zijn we er bijna? Ik moet echt zeiken.’
‘Dat doe je al.’ Marnix staart vermoeid voor zich uit achter het stuur. De camper pruttelt inmiddels langzaam over een smal weggetje, dat tussen rotsmassa’s van kalk- en zandsteen heen slingert.
Ravi berekent de coördinaten. ‘Oh! Oh! We zijn echt héél dichtbij! We zijn er over ongeveer … ongeveer -’ Marnix trekt aan de handrem, ‘- ongeveer nu!’
Pip springt op en strekt haar benen. ‘Eindelijk!’ Ze duwt Marnix, die een poging doet tot opstaan, terug in zijn stoel. ‘Oh nee, ik heb voorrang op dat toilet.’
Wanneer Pip in de badkamer is verdwenen staat Marnix met een zucht op, en gaat achter zijn toetsenbord zitten. Ravi kijkt uit het raam, tegen een rots aan.
‘Marnix?’
‘Ja?’
‘… Waar is het gebouw?’
‘Aan de andere kant van de rotsen.’ Marnix blijft kijken naar zijn scherm. ‘We kunnen niet zomaar binnen wandelen. Vanaf hier kan ik misschien verbinding maken met hun systeem, dan hoeven we überhaupt niet naar binnen.’
‘Aha.’ Ravi kijkt naar Flo. Houterig zwaait hij. Ravi zwaait opgetogen terug.
Uit de badkamer klinkt het spoelen van de WC. Pip komt weer naar buiten.
‘Dus, wat is nu het plan?’ Ze leunt naast Marnix tegen de muur aan.
‘Het plan is dat jullie nu wachten en ik ga inbreken in hun netwerk.’ Ravi heeft Marnix nog nooit zo snel zien typen.
‘Oké dan. Wie heeft er zin in een potje Robopoly?’
Na het potje is Marnix nog niet klaar. Na twee potjes ook nog niet. Af en toe hoort Ravi dat hij een gefrustreerde zucht slaakt. Buiten wordt het langzaam donker. Halverwege het derde potje houdt Pip op met spelen. Ze gaat naast Marnix zitten. Onderling mompelen ze wat. Af en toe wijst een van hen op het scherm. Marnix blijft typen.
Ravi besluit het vierde potje niet af te maken (Flo heeft moeite met het gooien van de dobbelstenen, en het is op een gegeven moment ook niet meer gezellig als Ravi als enige elektriciteitshuisjes neerzet). Ze ziet dat Marnix Klunz heeft losgemaakt. De metalen vingers typen nog. Marnix’ andere hand ondersteunt zijn hoofd terwijl hij naar het tafelblad staart. Pip heeft een arm om zijn schouders geslagen.
‘Is het – gelukt, Au?’ vraagt Flo.
‘Nee,’ zegt Marnix zonder op te kijken. ‘Nee, het lukt niet.’
‘Er moet toch een andere manier zijn?’ zegt Pip. ‘Heb je het, weet ik veel, al achterstevoren geprobeerd?’
Marnix zucht gefrustreerd. ‘Nee, en dat ga ik ook niet doen. We moeten het opgeven, of we moeten naar binnen. Het enige dat ik vanaf hier kan inzien zijn de beveiligingscamera’s.’
‘Dan kun je toch zien waar we naartoe moeten? Is het zwaar beveiligd?’
‘Alleen maar door de meest geavanceerde golems die Automaton op dit moment beschikbaar heeft.’
Pip haalt een hand door haar haar. ‘Hmm.’
Marnix sluit zijn scherm. Klunz maakt een verward gebaar.
‘Het gaat niet lukken, maatje.’ Hij wordt van het toetsenbord getild. ‘We komen er niet binnen.’
Voordat Klunz de kans krijgt om zich op te krullen in zijn schoot staat Marnix op, opent de deur van de camper, en gaat op het afstapje zitten. Pip knielt naast hem neer. Ravi rolt naar hem toe.
‘Wat gaan we nu doen?’ vraagt ze.
‘Ik weet het niet.’
‘Oh.’ Ravi telt tot tien. ‘… en nu dan?’
Marnix zwijgt en wendt knipperend zijn blik af. Pip kijkt Ravi aan en legt haar vinger op haar lippen. Dan begint ze zelf te spreken.
‘Maar we geven niet op. Toch?’ Marnix kijkt haar aan vanuit zijn ooghoeken. ‘We zijn hier nu. We vinden wel een manier om binnen te komen. Hé, Ravi?’
Ravi knikt heftig. Ze weet niet of ze inmiddels weer mag praten.
‘En dan komt alles goed. Toch, Klunz?’
Klunz balanceert op zijn zijkant en steekt zijn duim op.
‘Flo?’
Flo knikt één keer. ‘Alles – in orde, Au.’
‘Zie je wel?’
Marnix staart naar buiten. Dan zucht hij diep, schudt zijn hoofd en lacht zachtjes.
‘Jullie zijn allemaal compleet gestoord.’ Hij staat op. ‘Laten we maar gaan, dan.’
‘Het plan is om opgepakt te worden,’ fluistert Pip in het duister. ‘Dan leiden ze ons naar binnen, en kunnen we vanaf daar infiltreren. Het enige probleem … is dat ze ons net zo goed kunnen neerschieten.’
‘Hoezo is dat een – probleem?’ Flo staat achter Ravi.
‘Mensen zijn een beetje zompig,’ legt Ravi uit. ‘Vandaar dat ze niet zo goed tegen kogels kunnen.’
‘- Opgeslagen.’
‘En hoe stel je voor dat we niet als gatenkaas eindigen?’ Marnix verlicht met Klunz het pad.
‘Dat … weet ik nog niet.’
‘Geweldig.’
Wanneer het pad verandert in alleen zand en Ravi’s wielen vast dreigen te raken tilt Flo haar op. Vanaf zijn schouders kan ze in de verte een lichtgevend gebouw met een grote koepel zien.
‘Oh! Is dat het?’
´Wat zie je?’ Pip gaat op haar tenen staan. ‘Ik zie het niet.’
‘Een groot, lichtgevend gebouw met een bubbel!’
‘Dat zou het moeten zijn,’ zegt Marnix. ‘We komen in de buurt.’
‘Heb je inmiddels al een toevoeging aan je meesterplan, Pip?’ vraagt Marnix. ‘Het begint nu wel een béétje te dringen.’
Ze staan net buiten zicht van de camera’s op het terrein. Pip kijkt rond.
Op dat moment maakt Klunz zich los van Marnix’ onderarm en rent hij over het terrein naar het hek toe. Marnix wil hem achternarennen, maar wordt net op tijd door Flo naar achteren getrokken om een kogel van het automatische beveiligingssysteem te vermijden.
‘Niet doen – Au. Mens – zompig.’
‘Ik weet het, maar ik wil gewoon weten waar mijn linkerhand denkt dat hij naartoe gaat.’
‘Ssht,’ zegt Pip, ‘kijk!’
Voor hun ogen gaan de lichten van het gebouw één voor één uit. Wanneer alles donker is en er geen gebrul meer klinkt van generatoren rent er één enkel lichtje over het terrein terug. Klunz wacht op een paar meter afstand tot ze hem volgen.
‘Weet je,’ zegt Pip terwijl ze richting het gebouw loopt, ‘soms vraag ik me af hoeveel van dat hackwerk je echt zelf doet, Marnix.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik heb hem goed opgevoed.’
Het licht van Klunz’ handpalm is op de grond gericht wanneer hij door de gangen en kamers kruipt. Op blind vertrouwen volgt Ravi hem. Achter haar hoort ze de zware voetstappen van Flo en de stemmen van Pip en Marnix.
‘Het is misschien maar beter ook dat we niet hoeven te infiltreren,’ fluistert Marnix. ‘Ik had het je graag willen zien proberen met die golem.’
‘Misschien een volgende keer.’
Dan gaat het licht van Klunz uit. Voordat Ravi de kans heeft om haar helderheid aan te passen springen er een aantal vloerlampen aan.
‘NOODSTROOM GEACTIVEERT. BEVEILIGINGSSYSTEEM OFFLINE.’
Ze staan in de koepel die van buiten te zien is. Het licht van de lampen wordt gebroken door het bouwwerk, dat uit honderdduizenden driehoekjes van zwart glas bestaat. Het fonkelt als een sterrenhemel.
Flo kijkt naar Ravi. ‘… dit – mooi?’
Ze knikt verwoed. ‘Heel mooi.’
‘- Opgeslagen.’
‘Het is duizelingwekkend.’ Pip draait rond en kijkt om zich heen.
‘Waar gebruiken ze dit in vredesnaam voor?’ mompelt Marnix. Op dat moment kruipt Klunz richting het midden van de vloer. Daar vindt hij een klein putje, waar hij zijn wijsvinger in steekt.
‘MNS – 8EA GEACTIVEERD. AANVANG OVERZETPROCEDURE.’
Hij gaat op zijn vingers staan. Uit zijn pols komt een kleine projectie, die weerkaatst op de koepel. Het licht wordt in allerlei richtingen gebroken. De ruimte glinstert. Er klinkt een zacht zoemend geluid.
‘Wat gebeurt er?’ Pip kijkt omhoog.
Marnix knielt naast Klunz neer. De projectie begint te knipperen, en gaat dan uit.
‘APPARAAT KAN VEILIG VERWIJDERD WORDEN.’
‘Het is een slot.’ Marnix maakt Klunz los van de vloer en bevestigt hem weer aan zijn arm. Het zoemen houdt op. ‘Bea kan zo geen vaste vorm aannemen.’
‘Maar je hebt haar wel,’ Pip kijkt Marnix aan, ‘toch?’
‘Ze is gedownload.’ Marnix wrijft met zijn mensenduim over de palm van Klunz. ‘We moeten haar nu overzetten.’
Pip kijkt Marnix zwijgend aan. Hij kijkt naar de vloer. Flo kijkt vragend naar Ravi, die haar schouders optrekt.
‘Je bent nu toch niet aan het twijfelen, of wel?’ zegt Pip ineens fel. Marnix zwijgt.
‘Twijfelen waarover?’ Ravi gaat iets dichterbij staan.
‘… ze is er wel voor gebouwd, Pip.’
‘Ja, en? Is dat het enige dat uitmaakt? Maakt het dan niet uit dat ik niet wil dat ze weggaat?’ Pip begint steeds luider te praten.
‘Maakt het dan niet uit dat we Bea terug zouden krijgen? Dit is een unieke kans!’ Marnix verheft zijn stem.
‘Ravi is ook uniek, maakt dat dan niet uit?' Pip slaat haar armen over elkaar. ‘Ik kan niet geloven dat je nu nog terugkrabbelt. We waren het hier gisteren toch over eens? Als Bea Ravi had gekend zou ze ook niet willen dat we haar opofferden.’
‘Jij weet helemaal niet wat Bea wil,’ gromt Marnix.
‘Jij wel dan? En wat als Bea’s persoonlijkheid nu niet meer intact is? Wat als ze zich helemaal niet kan aanpassen aan een robotlichaam? Zou dat wel een goed genoeg leven zijn – ’
‘Het is het enige dat we nu nog kunnen doen!’
‘Wat is er aan de hand?’ Ravi gaat naar Pip toe en trekt aan haar kleding. Pip kijkt haar aan, en zucht.
‘Ravi,’ Pip knielt naast haar neer, ‘je weet hoe belangrijk Bea voor ons is, en hoe lang en hoe graag we Bea al terug willen zien, toch?’
Ravi knikt: al zo lang als haar geheugen kan bevatten.
‘Om Bea terug te kunnen krijgen … daar hebben we jou voor gebouwd. Zodat Bea jouw lichaam kon krijgen. Uiteindelijk zou je weggaan. Maar toen bleef je langer dan bedoeld bij ons wonen, en je was zo vrolijk en lief en,’ Pip wendt zich tot Marnix, ‘je weet zelf ook dat ze bij onze familie hoort, net zo goed als Bea. Flo is een uitgelezen kans.’
‘Pip, als we Flo zouden gebruiken … ik denk gewoon dat Ravi Flo veel meer zou missen dan omgekeerd.’ Pip zwijgt. ‘… Flo heeft pas twee dagen aan geheugen. Hij begrijpt de meest banale dingen nog net. Dit is juist om Ravi te sparen.’
Er valt vloeistof uit Pips ogen op de vloer. Flo loopt op haar af.
‘Alles – in orde?’
Wanneer hij naast haar knielt staat Pip vlug op. Ze veegt haar wangen droog. ‘Ik kan dit ook helemaal niet meer. Kies jij. Ik wacht in de camper.’ Ze kijkt niemand aan terwijl ze de koepel uit snelt.
Marnix kijkt haar na. Hij wrijft nog steeds met zijn duim in zijn handpalm. Zijn mensenhand trilt.
Flo staat op en wil naar Marnix toe lopen.
‘Wacht,’ zegt Ravi. ‘Kunnen we niet een andere oplossing vinden? Kan Bea niet in Klunz blijven zitten tot we een lichaam voor haar vinden?’
‘Klunz is slechts een overzetmiddel.’ Marnix’ stem trilt. Hij kijkt Ravi niet aan. ‘Als wij de faciliteit verlaten terwijl zij niet is overgezet moet ze hier blijven.’
‘Kunnen … kunnen we niet een andere keer terugkomen?’
Marnix lacht bitter. ‘Denk je dat de beveiliging nog een keer zo makkelijk uitgeschakeld wordt?’
‘… ja?’ Ravi denkt te begrijpen waarom mensen zichzelf voorliegen.
Flo gaat voor Marnix staan.
‘- Au?’
Marnix kijkt op.
‘Ik ben – golem.’ Flo prikt met zijn wijsvinger op zijn borst. ‘Ravi,’ hij wijst naar haar, ‘lief. Hoort bij -’ hij legt zijn wijsvinger op Marnix borst, ‘– familie.’ Flo knielt zodat Marnix bij zijn hoofd kan. Ze kijken elkaar aan. ‘Alles is – goed.’
Trillend heft Marnix zijn vinger. Ravi wil op hem af snellen, maar het is alsof ze kortsluiting heeft in haar wielen.
‘… Sorry, Ravi.’
Marnix’ vinger maakt verbinding met Flo, en zowel het vloerlicht als zijn backlight dooft.
‘… is hij aan het opnemen? Volgens mij is hij aan het opnemen. Ahem.
Hey, Ravi, ik hoop dat dit bericht je bereikt. Ik weet niet waar je nu bent, of wat je nu aan het doen bent, maar ik hoop dat je me voldoende hebt vergeven om dit bericht in ieder geval te beluisteren.
Je krijgt de groetjes van Pip. Ze mist je. Bea kan ons niks vertellen over wat er met haar is gebeurd. Haar persoonlijkheid lijkt nog helemaal intact, en als je nagaat hoe anders een robotlichaam moet zijn past ze zich goed aan … maar ik gok dat dat niet is wat je wil horen.
Ik wilde zeggen, nee, ah shit…Het voelt nodig om je dit te melden. Eerder vandaag was ik mijn opslag aan het opruimen, en ik kwam een back-up van Flo tegen. Ik weet niet wanneer deze versie is gemaakt, en hoeveel hij weet, of niet weet, maar dan weet je dat het bestaat. Bea, Pip en ik zijn begonnen aan een nieuw prototype voor een huls. We hopen Flo erin te kunnen zetten.
…
Als je binnenkort thuiskomt, laat het me weten. Oké?
…
EINDE BERICHT.’